Tien jaar geleden ontmoette ik Ipek. Toen de moeder van Ipek overleed, stondhaar wereld op zijn kop en had ze gesprekken met mij.
Haar vader hertrouwt met een Nederlandse vrouw, die moslim is.
Tien jaar na de dood van haar moeder, gaat de telefoon en hoor ik een stem zeggen: ‘Hallo, ik ben Ipek, kent u me nog?’Ik maak een afspraak met haar en Ipek vertelt hoe het nu met haar is. De aantekeningen van vroeger mag ik voor haar verhaal vertellen.
Tien jaar geleden
Ipek: Verdriet is overal hetzelfde, maar hoe je dat verdriet uit, verschilt overal. Bij ons was het huilen en nog eens huilen, dagen achter elkaar. Ik huilde en praatte met anderen, maar het hielp niet.
Het blijven littekens, innerlijke littekens. Ik was altijd bezig met mijn moeder: schreef gedichten en keek veel naar haar foto. Ze is in Turkije overleden.
Als ik in Turkije door de straten loop waar zij liep, voel ik altijd verdriet. Hier in Nederland heb ik dat minder. Mensen die het niet hebben meegemaakt, weten niet wat het is iemand te verliezen. Ik was vaak kwaad omdat ze zo jong stierf, ze ons niet heeft meegemaakt. We zouden samen hebben kunnen winkelen, leuke dingen hebben kunnen doen. Soms geloof ik het nog niet. Mijn ouders gingen uit elkaar, waren daarna weer bij elkaar. Soms denk ik: is ze wel echt dood? Laatst droomde ik dat we samen naar een concert gingen en naar muziek luisterden.
We vliegen weg, zonder vleugels van onze ouders
Veel meisjes die ik ken, mogen niets van hun ouders. Ze mogen geen eigen mening hebben, kunnen niet zelf iets beslissen. Ook al zeggen ze ‘nee’, toch moeten ze doen wat ouderen zeggen. Maar… je moet er zelf wat aan doen om met het verlies te leren omgaan en weer te leren leven. Niet denken: het komt wel goed, als ik later ga trouwen dan heb ik mijn eigen leven. Je kan niet wachten. Je moet ook niet denken ‘het is mijn lot’.
Stap voor stap moeten jongeren leren zeggen ‘ik wil graag dit, dit is goed voor mij’. Ze moeten voor zichzelf leren opkomen. Ouders wennen er wel aan. Als je zelf niets doet, herhaalt alles zich. Jongeren moeten leren voor zichzelf te zorgen. Je bent op bezoek bij je ouders. We vliegen ook weg, zonder vleugels van onze ouders.
Ik zwaaide nog naar haar
Mijn moeder stierf aan kanker. Het ging snel, kwam ineens. Twee dagen voor ze stierf, was ik bij haar in het ziekenhuis. Toen ik werd afgelost lachte ze niet, ze had geen kracht. Zonder een glimlach van haar kon ik niet gaan. Ik zei: ‘Lach eens anne (moeder)’ en ze lachte en zwaaide toen naar me. Ik keek nog een keer naar haar voordat ik wegging en zwaaide naar haar. Het zou de laatste keer zijn.
Ik mocht niet mee naar de begrafenis. Ze is naar huis gekomen in een kist. Ze vroegen aan me of ik haar wilde zien, maar ik wilde dat niet omdat ik in de war was en bang was hoe ze er uit zou zien. Als ik haar gezien had, had ik misschien definitief afscheid kunnen nemen. Daar heb ik nu wel spijt van.
Na haar dood
Als zoiets gebeurt, probeer je door te gaan met leven, maar dat is moeilijk. In het jaar na haar dood bleef ik zitten. Je denkt: wat heeft het voor nut om te leven. Mijn vriendje ging er met mijn beste vriendin vandoor. Je bent bang om nog meer te verliezen. Je gaat je terugtrekken, verliest je zelfvertrouwen en wordt onzeker. Ik was bang weer verliefd te worden, was te zorgzaam naar mijn zusje en mijn vader. Voordat mijn moeder stierf, had ze me gevraagd goed voor mijn zusje te zorgen. Soms droomde ik dat ik zelf was getrouwd en kinderen had. Je hebt dan iets om voor te leven. Toen mijn moeder stierf, voelde ik me als een wees. Als mensen over mijn moeder praatten, had ik dat gevoel, maar ook als ik zag hoe mijn tante en oom met hun kinderen omgingen. Het geeft een eenzaam gevoel. Nog steeds als we naar Turkije gaan, naar de zussen van mijn moeder, mis ik haar. Het is niet meer zoals vroeger. Buren zeggen vaak tegen me: ‘Wat lijk je op je moeder.’ Mijn moeder was geliefd. Iedereen kende haar, dat geeft me wel een goed gevoel.
Er gebeurde iets bovennatuurlijks
Toen we afgelopen jaar in Turkije waren, in het ouderlijk huis van mijn moeder, gebeurde er iets bovennatuurlijks. Ik pakte mijn koffers omdat we weer terug naar Nederland moesten. Maar opeens ging ik als in trance naar de kast in de slaapkamer van mijn moeder en pakte er rode kleding uit van mijn moeder, een jasje. Ik trok het aan en keek naar mezelf in de spiegel. In mijn hoofd draaide alles. Daarna trok ik een rok aan van mijn moeder. ‘Iets’ dwong me, alsof mijn moeder dat was. Ik zag vanaf een andere plek dat ik het was, maar dat mijn moeder in mijn lichaam was gekropen. Ik raakte in paniek, heb snel haar rok uitgedaan, ging naar mijn oma en zei tegen haar ‘ga mij lezen’*.Mijn oma deed dat en probeerde me gerust te stellen door te zeggen ‘je moeder let op je’.
Verwerken betekent voor mij ‘aan mezelf werken’
Je kunt je verdriet denk ik, beter verwerken als je uit een hecht gezin komt, er naar elkaar geluisterd wordt, je gestudeerd hebt en een plaats in de maatschappij hebt. In ons gezin gaan we goed met het verlies om.
We luisteren naar elkaar. Als ik verdrietig ben, laat ik het zien. Ik kom uit het westen van Turkije. Als mijn vader zegt ‘je mag dit of dat niet doen’, dan overleggen we en hij legt uit waarom iets wel of niet mag. Als je je verdriet opkropt, krijg je klachten.
Ik heb geleerd hoe belangrijk het is ook bij vreselijke dingen naar de positieve kant te blijven kijken. Te denken ‘gelukkig dat we gezond zijn’ en ‘ik heb mijn vader nog’. Toch is het vaak nog erg moeilijk te accepteren dat mijn moeder er niet meer is. Ze is een deel van mijn leven. Ik verlang naar haar en zal haar nooit uit mijn hoofd kunnen zetten. Voordat ik naar bed ga, bid ik altijd. Op mijn nachtkastje staat een foto van haar. Soms geef ik haar zomaar een kusje.
Op haar sterfbed zei ze: ‘Ik wil niets anders dan dat je bidt. Op zo’n manier kan je aan me denken.’ Mijn vader is inmiddels hertrouwd, met een Nederlandse vrouw. Ze is uit eigen wil moslim geworden. Ik kan goed met haar opschieten.
Verwerken gaat, vind ik, wel beter als de tijd verstrijkt. Verwerken betekent voor mij nog steeds ‘aan mezelf werken’. Het gaat beter met me. Ik denk nu niet meer elke dag aan mijn moeder, kan me ook weer op andere dingen concentreren. Ik weet dat mijn moeder bij me is en dat ik altijd met haar zal kunnen praten, ook al is ze er niet meer.
Tien jaar later
De telefoon gaat… ‘Ken je me nog? Ik ben Ipek.’ Ze belt me op mijn werk en we maken een afspraak voor de volgende dag. Ik zie dan ook haar man en haar zoontje van drie. Ze heeft ze meegenomen om hen aan me voor te stellen, waarna ze weer vertrekken en Ipek en mij samen achterlaten.
Terug in mijn werkkamer zijn we ook weer terug in de tijd. Ipek laat me foto’s zien van haar moeder: een mooie vrouw die, toen ze 29 jaar was, is overleden. Foto’s van haar vader en van haar moeder en van haarzelf als baby tussen hen in. Foto’s van haar stiefmoeder en van haar zusje, van haar man en hun kindje. Foto’s met een verhaal. Bij een foto van haar moeder zegt ze: ‘Toen mijn moeder was geboren, was ze ziek. Ze dachten dat ze dood was. Ze wilden haar begraven, maar toen begon ze ineens te huilen. Haar eigen moeder, mijn oma, stierf een jaar voor de dood van mijn moeder. Mijn moeder had daar altijd veel verdriet om. De band was hecht.’ Ik zie een foto van haar moeder, jong met een grote bos krullend zwart haar en van haar oma. Hetzelfde fijne gezicht. Haar oma met een hoofddoekje om. Ipek lijkt op hen.
Bij de foto van haar stiefmoeder zegt Ipek: ‘Ze is een engel. Ik ben twee tot drie jaar na het overlijden van mijn moeder heel somber geweest. In het begin nam ik uit gewoonte mijn zusje mee naar bed. Ik had het gevoel dat ik voor haar moest zorgen. Ik zal nooit vergeten dat mijn stiefmoeder zei: ‘Jij bent haar zus, ik ben van nu af aan haar moeder. Jij gaat naar school en gaat genieten van het leven.’ Vanaf die tijd ben ik weer gaan studeren en ben ik leuke dingen gaan doen.’ Ipek vertelt dat ze een late puber was door al het verdriet en dat haar (stief)moeder en vader nog steeds haar toeverlaat zijn. Haar vader belt haar elke dag. Ipek: ‘Bij ons zeggen ze: ‘Als Allah de ene deur dichtdoet, doet hij weer een andere deur open.’ Misschien moest dit alles wel gebeuren, anders waren er misschien ergere dingen gebeurd. Ik heb een pracht van een moeder gehad en ik heb er eentje bijgekregen. Allah geeft en Allah neemt. Dat is het lot.’
Als ik heel veel geld zou hebben zou ik een weeshuis openen
Ipek vertelt dat het geloof voor haar een houvast is. Ipek: ‘Mijn geloof houdt mij vast. Ik heb pas over mijn moeder gedroomd. Als je een overleden moeder of vader in een droom ziet, willen ze dat je voor hen bidt. Ik lees soera’s uit de Koran: Fatiha, Yasin en Ihlas. Als ik genoeg geld heb, wil ik dat uit naam van mijn moeder aan armen geven. En als ik in Turkije ben, wil ik een mevlut, een herdenkingsbijeenkomst, houden voor mijn moeder. Maar…, wat ik het liefst zou willen is geld inzamelen voor een weeshuis.’ Ipek: ‘Het hoeft niet in Turkije, maar kan overal in arme landen waar wezen geen onderkomen hebben en geen kans op een menswaardig leven. Ik zou de pijn voor hen willen verzachten en zou graag willen dat ze een kans krijgen in dit leven.’
Interview van Ineke Wienese