De eerste knak
De eerste knak kwam toen mijn oma overleed. Ze woonde in Marokko en het was mijn lievelingsoma. Toen ik op een dag van school kwam, zag ik iedereen in huis gestresst en verdrietig. Ik voelde dat er iets mis was, maar wist niet precies wat. Ik vroeg mijn moeder: ‘Is er iets?’ En mijn moeder zei: ‘Nee.’ Daarna vroeg ik het aan een paar van mijn zussen en ook zij zeiden: ‘Nee, er is niets aan de hand.’ Toen ik het aan mijn vader vroeg, zei hij: ‘Je oma is overleden.’ Ik had liever een klap in mijn gezicht gehad dan dit te horen. Ik weet nog dat ik naar buiten ging en even met een vriendje buiten speelde en daarna dagen domino heb gespeeld op mijn kamer. Ik had dat net van mijn zus gekregen. Mijn oma was een lief oud omaatje. Ze was erg mager. Als we in Marokko waren, pikte ik soms geld van mijn moeder dat ik op de keukentafel zag liggen, om Danoontjes voor haar te kopen, zodat ze wat aan zou sterken.
Toen ze overleed voelde ik me erg alleen. Ik had het gevoel dat ik er niet bijhoorde, door niemand werd getroost. Ouders horen je te troosten, moeten laten zien dat ze van je houden.
Als ik zelf vader was en mijn zoon zou zoiets overkomen, zou ik hem troosten. Ik zou verhaaltjes vertellen, zeggen dat de wereld ook mooi is en zorgen dat hij blij blijft. Misschien was het goed geweest als er een familieberaad was geweest. Dat heeft mijn vader wel een keer georganiseerd over de islam. Maar waarom niet voor het verlies van mijn oma en mijn zusje? Vanaf het moment dat oma overleed, begreep ik dat ik er alleen voor stond en dat ik het alleen moest doen. Nu denk ik: ik heb geen hulp meer nodig, ik ben het gewend om alles alleen te doen.
De tweede knak
Mijn zus was 20 jaar oud, maar het leek alsof ze zes jaar was. Ze was geestelijk gehandicapt. Op de ochtend van 22 april 1999 ging ik naar school. Het was tegen acht uur. Ik hoorde een auto hard op de rem trappen, hoorde een piepend geluid, gevolgd door een harde klap. Ik dacht: een botsing. Ik ging kijken en zag mijn zus daar liggen. Ik schrok me dood. Mijn wereld stortte in. Ik rende weer terug naar huis om het tegen mijn ouders te zeggen. Ze geloofden me eerst niet. Ik schreeuwde: ‘Kom nu naar beneden.’ Via de intercom praatte ik met ze. Ik riep telkens maar: ‘Kom nu.’ Op een gegeven moment wisten ze dat het ernstig was. Mijn broer kwam naar beneden. Toen ik die man zag van wie die auto was, zag ik dat het een kennis was. Ik zocht om me heen naar een baksteen of een tak. Ik wilde hem afmaken. Ik dacht: oog om oog, tand om tand. Maar mijn broer stuurde me naar school en hij ging zelf naar het ziekenhuis. Ik kwam te laat op school, bood mijn excuses aan en zei dat ik me verslapen had. Na schooltijd ging ik naar huis en daarna ging ik meteen naar het ziekenhuis. Mijn oudste zus wilde niet dat ik mijn zus zag, maar mijn broer zei: ‘Hij is de eerste die haar heeft gezien, laat hem gaan.’ Dus ik naar binnen en daar zag ik haar er zwakjes en geel bij liggen en zag dat ze in coma was. Ik was toen negen jaar. Ondanks dat ik zo jong was, dacht ik: hier komt ze niet meer bovenop. Ze gaat gewoon dood. Vanaf dat moment bouwde ik een muur om mijn hart heen. Ik praatte met niemand, ik liet niet merken dat ik verdriet had. Als ik tegen iemand zei: ‘Mijn zus is overleden’, begon ik een beetje te glimlachen. Wat ik niet wist, was dat het later veel meer effect op me zou hebben dan ik dacht.
Ik kan de dader niet vergeven
In 2003 nodigden mijn ouders familie uit. Toen zag ik die man daar, samen met zijn vrouw. Ik zag daar al die vrouwen bij elkaar en dacht: ik ben nog een jonge jongen, dus ik ga ze gewoon groeten. Ik ging ze groeten en een hand geven. Daarna ging ik naar de mannen toe, om hen een hand te geven. Ik deed de deur open. Het eerste wat ik zag, was hem. Ik vertrok geen spier. Ik keek mijn vader aan met een blik van ‘Wat doet hij hier, waarom heb je hem hier uitgenodigd?’ Uit respect voor mijn vader heb ik hem een hand gegeven. Op het moment dat ik hem een hand gaf, was het alsof ik de duivel groette. Ik ging naar mijn broer en zei: ‘Wat doet hij hier? Pak een mes, ik ga hem slachten. We gaan vandaag slachtfeest houden, hier bij ons thuis.’ Hij zegt: ‘Nee, nee, nee, met wraak los je niet op.’ Ik zeg: ‘Weet je wat, we slaan hem in elkaar en dan noemen we het zinloos geweld.’ Mijn broer zei: ‘Je schiet er niets mee op.’ Ik zei: ‘Ik wil mijn woede kwijt, wij hebben onze tijd gehad om te rouwen, nu is het tijd voor zijn familie om te rouwen. Ik wil hem gewoon dood hebben, ik kan hem niet vergeven. Als jij het niet doet, doe ik het wel.’
Ik loop de keuken in naar de la, waar de messen liggen en zoek naar iets wat scherp is. Zie een mes en maak het scherper met een steen. Mijn broer zegt: ‘Waar ben je mee bezig?’ Ik zeg tegen mijn broer: ‘Roep hem maar. Ik weet welke kant Mekka is. Ik ga het mes in die richting steken. Ik ga hem slachten, vandaag. Voor alles is een eerste keer.’ Mijn broer geeft me een klap op mijn achterhoofd en zegt: ‘Je gaat nu naar je buurjongen toe.’ Ik ga naar mijn buurjongen. Ik flip, schreeuw. Hij probeert me te kalmeren. Zijn ouders zijn gescheiden en zijn moeder is er niet. We draaien keihard muziek van Tupac. Ik barst in tranen uit en zeg: ‘Jij neemt hem van achteren, ik van voren.’ Mijn buurjongen zegt: ‘Nee, nee.’ Zijn broer komt binnen, Mohammed. Ik zeg: ‘Mohammed, je hebt de naam van de profeet. Ik wil dat je me gaat helpen.’ Hij weigert. Toen gaf ik het op.
Toen verloor ik mezelf
Daarna stresste ik zo erg. Een jaar daarvoor was mijn oma overleden, daar was ik nog niet overheen en daarna mijn zus. Het kwam allemaal achter elkaar. Toen verloor ik mezelf. Ik had mezelf niet meer in de hand. Een jaar later, in 2004, ging ik met verkeerde vrienden om. Ik ging uit zonder iets tegen mijn ouders te zeggen. We blowden, we rookten en we dronken. We deden van alles wat slecht was. Alles liep uit de hand. Ik wilde die man dood hebben en ik had mijn zin niet gekregen.
We gingen naar discotheken, vochten, daagden de politie uit, gooiden ruiten in en als er ergens een politieauto geparkeerd stond, trapten we de spiegel er af en renden dan hard weg. Ik voelde me er niet lekker bij. Dat geef ik toe. Het voelde niet fijn. Al lachte ik, diep van binnen voelde ik me ongelukkig omdat ik nooit de tijd had gehad om de dood van mijn oma te verwerken en van mijn zus.
Ik sloot me buiten de familie eigenlijk en ik geef het toe, nu nog steeds, voel ik gewoon geen liefde. Al is die er wel, ik voel het niet. Ik ging het boek lezen ‘Mentale overlevingskunst’. Het bleek dat ik twee keuzes had: of ik stapte weer in mijn oude leven van drinken, politie uitdagen, in de bak belanden, strafblad, en dergelijke en kon mijn toekomst dan wel gedag zeggen, of ik ging gewoon de liefde zoeken buiten de familie. Toen heb ik dat laatste maar gedaan, want ik dacht: als ik toch geen liefde voel binnen de familie, dan ga ik het maar buiten de familie zoeken. Mijn buurjongen zei ook: ‘Het beste wat je kan doen als je toch geen liefde voelt van familie, is dat je het dan buiten zoekt.’ Mijn buurjongen beschouw ik als een broer. Hij staat altijd voor me klaar, ik ken hem al twaalf jaar. Hij zei: ‘Weet je wat, we gaan samen uit, naar de discotheek en dan ga je maar een leuk meisje zoeken.’ Ik zei: ‘Het is goed, waarom niet.’ Twee maanden later gingen we weer naar de discotheek en toen ontmoette ik een meisje. Toen ging het weer wat beter, maar daarna weer slechter. Mijn hele derde schooljaar heeft eronder geleden. Ik spijbelde en kreeg problemen met leerplicht. Nu, in het vierde jaar, probeer ik mijn best te doen, maar ik denk niet dat het gaat lukken, al wil ik het wel.. het voelt aan alsof het niet wil gaan lukken.
En dat alles sinds de dood van mijn zus. Ik denk dat dat de bron is van alle ellende.
Youssef: deel 1. Eerst mijn oma toen mijn zus
Youssef: deel 2…Eerst mijn oma toen mijn zus