Ik kan me die dag nog herinneren als de dag van vandaag. Het was 29 december 2000. Het was mooi buiten, er lag overal sneeuw. Die dag zou ik gezellig bij mijn oom gaan slapen en weer als vanouds film kijken. Hij zou voor ons allemaal koken. Daar was hij heel goed in. Maar de dag waarop ik hoopte, kwam er niet. Achteraf bleek het een nachtmerrie.

Ik had om drie uur afgesproken bij mijn tante. Mijn vader zou mij met de auto brengen, maar toevallig kwam een goede vriend van hem op bezoek. Het werd steeds later en later en ik vroeg steeds aan mijn vader of hij me snel wilde brengen. Een klein stemmetje in mijn hoofd wilde heel graag ernaar toe gaan. Het was een soort drang. Ik werd boos op mijn vader omdat het al zeven uur in de avond was. Toen ging de telefoon. Het was mijn oom die in het Hindoestaans zei dat mijn oom zichzelf had opgehangen. Mijn moeder schreeuwde het uit. Ik wist niet wat het betekende, ik had er nog nooit van gehoord. Toen mijn moeder het zei, kon ik mijn oren niet geloven. Snel renden we de auto in en scheurden naar mijn oom. Allerlei gedachten gingen door mijn heen. Ik kon het niet geloven. Toen we aankwamen zag ik ambulances voor de deur en mensen die naar binnen gluurden om te kijken wat er aan de hand was. Ik sprong uit de auto en rende naar beneden de kelder in. Ik zag hoe ze hem reanimeerden, maar het was te laat. Hij was hersendood. Hij heeft vijf dagen op de Intensive Care gelegen, maar de doktoren gaven het op. Hij werd van de kunstmatige beademing gehaald. Mijn oma uit Suriname kwam met spoed naar Nederland. Precies op het moment dat haar vliegtuig was geland, stierf mijn oom. Het was 3 januari 08:00 uur.

De dagen erna wist ik niet wat ik moest doen. Ik wilde er heel graag zijn voor mijn neefje die toen vijf jaar was. Ik wist dat het voor hem heel moeilijk was en zelfs dat is nog te zacht uitgedrukt. We moesten van alles voorbereiden. Gelukkig waren mijn vader en moeder sterk en hadden zij de kracht om samen met andere familieleden van alles te regelen. De dagen tot de crematie waren vol ongeloof. Zoveel vragen spookten door mijn hoofd en ik denk niet alleen door dat van mij. Waarom had hij het gedaan? Hoe had hij het gedaan? Hield hij niet genoeg van ons? Ik werd er gek van. Of dit al niet erg genoeg was, wezen sommige familieleden naar het gezin. Dat het hun schuld was en dat mijn tante niet goed genoeg voor hem was. Ik wist wel beter. Ik kon me er zo boos om maken, omdat het voornamelijk mensen waren die nooit bij mijn oom en tante thuis kwamen. We probeerden ons er niks van aan te trekken en richtten ons op de crematie.

De crematie was heel heftig. Mijn oom lag zo vredig en mooi in de kist. Heel veel mensen moesten huilen en schreeuwden. Ik kon geen tranen meer laten. Het leek alsof ze op waren.

Het moment dat ik een ‘mala’, een gebroken krans, om hem heen legde was het ergste moment van mijn leven.

Wat het met mij heeft gedaan

Ik was boos op mijn oom, omdat hij ons dit aan deed. Boos, omdat hij ons had verlaten. Boos, omdat ik niet meer met hem kon lachen. Ik had ook heel veel vragen, waarvan ik wist dat ik er geen antwoord op zou krijgen. Toch kon ik het niet loslaten. Ik had een soort schuldgevoel en dacht: was ik maar eerder naar hem toe gegaan, dan had hij het waarschijnlijk niet gedaan. Dat is achteraf gezien een leugen geweest. Ik had ook het gevoel dat hij niet meer van ons hield, want anders zou hij ons toch niet zomaar verlaten? Nu, inmiddels alweer zeven jaar later, weet ik eindelijk hoe het zit. Ik weet dat hij van ons allemaal hield, maar dat het leven hem gewoon te zwaar werd. Soms praat ik er met mijn moeder of vader over. Met mijn tante durf ik er niet echt over te praten, omdat ik bang ben dat ik haar verdriet doe. Hetzelfde heb ik bij mijn neefje. Toch probeer ik er met hem juist over te praten, omdat ik weet hoe belangrijk dit is. Op zijn verjaardag of op de dag van zijn dood weet ik niet wat ik moet doen. Ik durf er alleen iets tegen mijn ouders over te zeggen.

Wat mij steun geeft zijn liederen uit het geloof en het idee dat ik niet de enige op de wereld ben die iemand heeft verloren, geeft mij de meeste steun. Er zijn mensen die dagelijks nog ergere dingen meemaken en dat verzacht mijn pijn. Maar weggaan zal het nooit!